rechtsbescherming
1. Bezwaar & Beroep
Bezwaar en beroep zijn belangrijke rechtsmiddelen in het bestuursrecht waarmee burgers en bedrijven kunnen opkomen tegen beslissingen van bestuursorganen. Deze procedures zijn essentieel voor de rechtsbescherming en bieden een manier om besluiten te laten heroverwegen en, indien nodig, te laten toetsen door een onafhankelijke rechter. beide instrumenten voor rechtsbescherming worden hierna in essentie toegelicht.
1.1. Bezwaar
De burger kan bezwaar maken tegen de besluiten van de overheid. Ook de schriftelijke weigering een besluit te nemen en of het niet tijdig nemen van een besluit zijn gelijk te stellen met het begrip besluit, waartegen men nog steeds bezwaar kan maken. Hoewel deze omschrijving de reikwijdte van het begrip 'besluit' uitbreidt, moet deze reikwijdte toch beperkt worden opgevat omdat een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit juist niet vatbaar is voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.
Wanneer iemand het niet eens is met een besluit, kan hij dus bezwaar maken of beroep aantekenen, zolang men aan de bovengenoemde definitie van het begrip 'besluit' voldoet. In het algemeen verloopt het proces als volgt. Het proces begint met het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Indien dit bezwaar niet leidt tot een bevredigende oplossing, kan men een administratief beroep instellen bij het daarvoor aangewezen beroepsorgaan. Als ook dit beroep niet succesvol is, kan men uiteindelijk beroep instellen bij een bestuursrechter.
Bij het indienen van een bezwaarschrift of beroepschrift moet men een aantal vereisten volgen. Het schriftelijke verzoek moet ondertekend zijn en bevatten: de naam en het adres van de indiener, de datum, een beschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht, en de redenen voor het bezwaar of beroep. Bij een beroepschrift moet, indien mogelijk, een afschrift van het besluit worden bijgevoegd. Als het verzoek in een vreemde taal is geschreven, moet de indiener zorgen voor een vertaling.
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift is in beginsel zes weken en begint de dag na de bekendmaking van het besluit. Indien een bezwaar- of beroepschrift na afloop van de termijn wordt ingediend, kan dit alsnog ontvankelijk worden verklaard als de indiener niet te verwijten valt dat het te laat is ingediend. Voor beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen of bekendmaken van besluiten gelden specifieke regels en termijnen, zoals het recht om beroep in te stellen zodra het bestuursorgaan in gebreke is.
Wanneer een bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd orgaan, wordt het doorgezonden naar het bevoegde orgaan. Het bezwaar of beroep heeft geen invloed op de werking van het besluit tenzij de wet anders bepaalt. Bij vertegenwoordiging moet de gemachtigde toegang krijgen tot de relevante stukken.
Een bezwaar of beroep heeft ook automatisch betrekking op een eventueel nieuw besluit tot wijziging of vervanging van het oorspronkelijke besluit. Indien het bestuursorgaan het besluit wijzigt, wordt dit nieuwe besluit eveneens ter beschikking gesteld.
Als men tijdens het proces besluit om het bezwaar of beroep in te trekken, kan dit schriftelijk of mondeling tijdens een hoorzitting gebeuren. Ondanks eventuele schendingen van regels kan een besluit in stand blijven als blijkt dat de belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld.
Bij bekendmaking van een beslissing op bezwaar of beroep wordt vermeld hoe en waar men verder beroep kan instellen, indien mogelijk. Deze procedures zijn ook van toepassing bij hoger beroep of cassatie.
1.2. Beroep bij de bestuursrechter
Het zogenoemde beroep in eerste aanleg bevat verschillende onderdelen die zorgvuldig in acht moeten worden genomen. Deze onderdelen worden hierna op hoofdlijnen besproken.
1.2.1. Algemene bepalingen over het beroep in eerste aanleg
In de Nederlandse wetgeving zijn er specifieke regels voor het instellen van beroep tegen besluiten van bestuursorganen. Deze regels zijn vastgelegd in verschillende artikelen die samen het kader vormen voor de bestuursrechtspraak.
I. Bevoegdheid en instellen van beroep
Volgens Artikel 8:1 Awb kan een belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter tegen een besluit van een bestuursorgaan. Dit geldt ook voor handelingen die gelijkgesteld worden aan besluiten, zoals schriftelijke beslissingen over goedkeuringen en beleidsregels, zoals vermeld in Artikel 8:2 Awb.
II. Beperkingen op beroepsmogelijkheden
Er zijn echter beperkingen op het recht om beroep in te stellen. Artikel 8:3 Awb bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen besluiten die algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels bevatten, of tegen besluiten ter voorbereiding van privaatrechtelijke rechtshandelingen. Artikel 8:4 Awb voegt hieraan toe dat geen beroep kan worden ingesteld tegen bepaalde andere besluiten, zoals aanmaningen, schorsingen van besluiten, en besluiten inzake verkiezingen en ambtshandelingen van notarissen of gerechtsdeurwaarders.
III. Bijzondere uitzonderingen
Artikel 8:5 Awb maakt duidelijk dat geen beroep mogelijk is tegen besluiten waartegen administratief beroep kan worden ingesteld, of die onder een bijzondere regeling vallen.
IV. Bevoegde rechtbanken
Het beroep moet doorgaans worden ingesteld bij de rechtbank, zoals beschreven in Artikel 8:6 Awb. De bevoegde rechtbank is meestal degene binnen het rechtsgebied van het bestuursorgaan, of, als de indiener geen woonplaats in Nederland heeft, binnen het rechtsgebied van het bestuursorgaan.
V. Procedure bij meerdere rechtbanken
Artikel 8:8 regelt de situatie waarin tegen hetzelfde besluit beroep is ingesteld bij meerdere bevoegde rechtbanken. In zo'n geval behandelt de rechtbank die als eerste het beroep heeft ontvangen de zaak verder. De andere rechtbanken verwijzen hun zaken naar deze rechtbank.
VI. Hoger beroep en geschillen tussen rechtbanken
Tot slot, zoals vermeld in Artikel 8:9 Awb, oordelen de hogere bestuursrechters, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en andere collegiale organen, over geschillen tussen rechtbanken betreffende de toepassing van de regels in hoger beroep.
1.2.2. Behandeling van zaken door verschillende kamers
In het bestuursrecht worden zaken door verschillende kamers behandeld, afhankelijk van de aard en complexiteit van de zaak. De regels voor de behandeling zijn als volgt:
I. Behandeling door een enkelvoudige kamer
Bij de rechtbank worden zaken in eerste instantie behandeld door een enkelvoudige kamer, bestaande uit één rechter, zoals aangegeven in Artikel 8:10, lid 1 Awb.
II. Verwijzing naar een meervoudige kamer
Indien de enkelvoudige kamer oordeelt dat de zaak te complex is voor één rechter, wordt deze verwezen naar een meervoudige kamer, bestaande uit meerdere rechters. De enkelvoudige kamer kan ook om andere redenen een zaak naar een meervoudige kamer verwijzen, zoals gespecificeerd in Artikel 8:10, lid 2 Awb. Verwijzing kan in elke fase van de procedure plaatsvinden en de zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.
III. Verwijzing naar een enkelvoudige kamer
Als een meervoudige kamer oordeelt dat een zaak geschikt is voor behandeling door één rechter, kan deze weer worden verwezen naar een enkelvoudige kamer, zoals vermeld in Artikel 8:10, lid 3 Awb.
IV. Behandeling door een grote kamer bij andere bestuursrechters
Zaken die bij bestuursrechters anders dan de rechtbank worden ingediend, worden in eerste instantie behandeld door een meervoudige kamer, zoals omschreven in Artikel 8:10a, lid 1 Awb. Indien de meervoudige kamer oordeelt dat een zaak door één rechter kan worden behandeld, kan deze terugverwezen worden naar een enkelvoudige kamer. In gevallen waarin een zaak significant is voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling, kan de meervoudige kamer de zaak doorverwijzen naar een grote kamer, tenzij de zaak bij een gerechtshof aanhangig is (Artikel 8:10a, lid 4 Awb). Verwijzing kan ook hier in elke fase van de procedure plaatsvinden en de zaak wordt voortgezet in de huidige stand.
V. Bevoegdheden en verplichtingen van de rechters
Artikel 8:11 Awb stipuleert dat de voorschriften voor de behandeling van het beroep van toepassing zijn op alle kamers, inclusief de enkelvoudige en meervoudige kamers. De rechter in een enkelvoudige kamer heeft tevens de bevoegdheden en verplichtingen van de voorzitter.
VI. Rol van de rechter-commissaris
Volgens Artikel 8:12 Awb kan de bestuursrechter een rechter-commissaris aanwijzen om het vooronderzoek of een gedeelte daarvan te verrichten.
De bovenstaande regels zorgen er dus voor dat zaken op een passende en gestructureerde manier worden behandeld, waarbij de complexiteit van de zaak bepaalt door welke kamer de zaak wordt behandeld.
1.2.3. Conclusie in meervoudige of grote kamer
I. Verzoek om conclusie
Voor zaken die bij een meervoudige of grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven in behandeling zijn, kunnen de voorzitters van deze colleges een lid van het college verzoeken om een conclusie te nemen. Dit verzoek kan ook aan een lid van een ander college worden gericht, indien dit wordt overeengekomen met de voorzitter of president van dat college (Artikel 8:12a, lid 1-2 Awb).
II. Kenmerken van de conclusie
De conclusie moet schriftelijk en gemotiveerd zijn, de naam van de opsteller en de datum van afname vermelden. Deze conclusie moet uiterlijk zes weken na de sluiting van het onderzoek ter zitting worden ingediend en wordt aan de partijen gestuurd zonder toepassing van Artikel 8:64 Awb. Partijen hebben twee weken de tijd om schriftelijk commentaar op de conclusie te geven (Artikel 8:12a, lid 3-5 Awb).
III. Beperkingen van de conclusie
De conclusie bindt het college niet en de persoon die de conclusie heeft opgesteld neemt niet deel aan de beraadslagingen over de zaak (Artikel 8:12a, lid 7-8 Awb).
1.2.4. Opmerkingen door derden
In zaken die bij een meervoudige of grote kamer van de genoemde colleges worden behandeld, kunnen derden worden uitgenodigd om schriftelijke opmerkingen te maken binnen een door het college te bepalen termijn. Het college kondigt deze mogelijkheid aan en informeert partijen hierover, die binnen vier weken hun zienswijze kunnen geven. Het college kan deze termijn verlengen en kan derden uitnodigen voor een zitting om hun opmerkingen toe te lichten (Artikel 8:12b, lid 1-5 Awb).
1.2.5. Verwijzing, voeging en splitsing van zaken
I. Verwijzing van zaken
De rechtbank kan zaken naar een andere rechtbank verwijzen indien de behandeling van de zaken door één rechtbank wenselijk is. Dit verzoek kan tot de aanvang van het onderzoek ter zitting worden ingediend. Als de ontvangende rechtbank instemt, worden de relevante stukken overgedragen (Artikel 8:13, lid 1-3 Awb).
II. Voeging & Splitsing
De bestuursrechter kan zaken over hetzelfde of verwante onderwerpen voegen of splitsen. Dit verzoek kan worden ingediend tot de sluiting van het onderzoek ter zitting (Artikel 8:14 Awb).
1.2.6. Wraking en verschoning van rechters
I. Wraking
Partijen kunnen een verzoek tot wraking indienen als er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van een rechter in twijfel trekken. Dit verzoek moet schriftelijk en gemotiveerd worden ingediend, en kan ook mondeling tijdens de zitting worden gedaan. Na de aanvang van het onderzoek moeten alle feiten tegelijk worden ingediend, en een volgend wrakingsverzoek wordt niet behandeld tenzij er nieuwe feiten zijn. Het onderzoek wordt geschorst als het verzoek ter zitting wordt gedaan (Artikel 8:15-16 Awb).
II. Behandeling van wrakingsverzoeken
Het verzoek om wraking wordt zo snel mogelijk behandeld door een meervoudige kamer zonder de betreffende rechter. De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken en is gemotiveerd. Tegen deze beslissing staat geen beroep open, en in geval van misbruik kan de bestuursrechter besluiten om toekomstige verzoeken niet in behandeling te nemen (Artikel 8:18 Awb).
III. Verschoning
Rechters kunnen om verschoning verzoeken op basis van soortgelijke feiten of omstandigheden die een onpartijdige behandeling zouden kunnen beïnvloeden. Dit verzoek moet schriftelijk en gemotiveerd zijn, maar kan ook mondeling na de aanvang van het onderzoek worden ingediend. De beslissing op het verzoek wordt spoedig genomen en gemotiveerd aan partijen en de betrokken rechter meegedeeld. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (Artikel 8:19-20 Awb).
1.3. Partijen in bestuursrechtelijke procedures
1.3.1. Vertegenwoordiging van partijen
Natuurlijke personen die onbekwaam zijn om in rechte te staan, worden vertegenwoordigd door hun wettelijke vertegenwoordigers volgens het burgerlijk recht. Deze vertegenwoordigers hoeven geen machtiging van de kantonrechter te hebben. Als de wettelijke vertegenwoordiger niet beschikbaar is en de zaak is spoedeisend, kan de bestuursrechter een voorlopige vertegenwoordiger benoemen totdat de wettelijke vertegenwoordiger beschikbaar is (Artikel 8:21, lid 1-3 Awb).
1.3.2. Faillissement & Schuldsanering
Voor partijen in faillissement, surséance van betaling of schuldsaneringsregeling zijn bepaalde artikelen van de Faillissementswet van toepassing. Uitzonderingen gelden als partijen al vóór de faillietverklaring zijn uitgenodigd om te verschijnen bij de bestuursrechter (Artikel 8:22 Awb).
1.3.3. Bestuursorganen & de Kroon
Een bestuursorgaan dat een college is, wordt vertegenwoordigd door een of meer door het bestuursorgaan aangewezen leden. De Kroon wordt vertegenwoordigd door de Minister die het betreft of door een van de betrokken Ministers (Artikel 8:23 Awb).
1.3.4. Bijstand & Vertegenwoordiging
Partijen kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde. De bestuursrechter kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging eisen, behalve voor advocaten. De bestuursrechter kan bijstand of vertegenwoordiging door iemand met ernstige bezwaren weigeren, behalve voor advocaten (Artikel 8:24-25 Awb).
1.3.5. Toelating van belanghebbenden
De bestuursrechter kan belanghebbenden tot de sluiting van het onderzoek ter zitting als partij toelaten, op verzoek van een partij of op eigen initiatief. Indien er vermoeden is van onbekende belanghebbenden, kan de bestuursrechter een aankondiging in de Staatscourant plaatsen (Artikel 8:26 Awb).
1.3.6. Verplichting tot verschijnen en informatie
Partijen moeten verschijnen en informatie verstrekken als zij daartoe zijn opgeroepen. Dit geldt ook voor rechtspersonen en bestuursorganen die door de bestuursrechter kunnen worden opgeroepen om bepaalde bestuurders of leden te laten verschijnen. Partijen moeten ook schriftelijk inlichtingen geven indien verzocht. Voor beroepen tegen bestuurlijke boetes zijn partijen niet verplicht om verklaringen af te leggen (Artikel 8:27-28a Awb).
1.3.7. Weigering en beperkingen van informatie
Partijen kunnen weigeren om informatie te geven of stukken te overleggen om gewichtige redenen. Als de weigering gerechtvaardigd wordt geacht, vervalt de verplichting. Als de kennisneming door een partij de persoonlijke levenssfeer of gezondheid van een ander zou schaden, kan de bestuursrechter beperken wie kennis mag nemen van de stukken. In zaken betreffende de Wet open overheid beslist de bestuursrechter alleen over de openbaarmaking van stukken (Artikel 8:29-32a Awb).
1.3.8. Verplichtingen bij onderzoek
Partijen zijn verplicht mee te werken aan een onderzoek door de bestuursrechter (Artikel 8:30 Awb).
1.3.9. Getuigen, Deskundigen & Tolken
I. Getuigen
Getuigen die door de bestuursrechter worden opgeroepen, zijn verplicht om te verschijnen en getuigenis af te leggen. De oproeping bevat details over de plaats, tijd, en gevolgen van niet verschijnen. De regels voor getuigen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van toepassing (Artikel 8:33 Awb).
II. Deskundigen
Deskundigen moeten hun opdracht onpartijdig en naar beste weten vervullen. Ook hier zijn de regels uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing (Artikel 8:34 Awb).
III. Tolken
Tolken moeten hun opdracht onpartijdig en naar beste weten vervullen. De oproeping bevat de details van hun opdracht en de gevolgen van niet verschijnen, met overeenkomstige regels uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Artikel 8:35 Awb).
1.3.10. Vergoeding
Getuigen, deskundigen, en tolken ontvangen een vergoeding van het Rijk. De partij die een getuige of deskundige heeft opgeroepen, is verplicht deze een vergoeding te betalen volgens de Wet tarieven in strafzaken (Artikel 8:36 Awb).
2. Klacht over bestuursorgaan
2.1. Klachtbehandeling door een bestuursorgaan
Iedereen heeft het recht om een klacht in te dienen over de manier waarop een bestuursorgaan zich heeft gedragen, zowel ten opzichte van hemzelf als van anderen. De klacht kan betrekking hebben op een gedraging van het bestuursorgaan zelf of van iemand die onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan valt.
2.1.1. Indiening en ontvangst van klachten
Een schriftelijke klacht moet worden ondertekend en bevat de naam en het adres van de indiener, de datum en een beschrijving van de betreffende gedraging. Na ontvangst van de klacht bevestigt het bestuursorgaan deze schriftelijk. Het bestuursorgaan is verantwoordelijk voor een behoorlijke behandeling van de klacht en moet zorgen voor een correcte afhandeling.
2.1.2. Behandeling & Beperkingen
De klacht wordt behandeld door een persoon die niet betrokken was bij de gedraging waarover de klacht gaat, tenzij het gaat om een gedraging van het bestuursorgaan zelf. Het bestuursorgaan is niet verplicht om klachten te behandelen die betrekking hebben op gedragingen:
Als het bestuursorgaan besluit om de klacht niet te behandelen, moet dit binnen vier weken schriftelijk aan de klager worden medegedeeld.
2.1.3. Informatie & Hoorzittingen
Degene over wie de klacht gaat, ontvangt een afschrift van de klacht en de bijgevoegde stukken. Zowel de klager als de betrokkene worden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden. Dit kan worden overgeslagen als de klacht kennelijk ongegrond is, als de klager niet wil worden gehoord, of als de klager niet tijdig reageert. Er wordt een verslag van het horen gemaakt.
2.1.4. Beslissing & Mededeling
Het bestuursorgaan moet de klacht binnen zes weken afhandelen. Deze termijn kan met maximaal vier weken worden verlengd, en verdere uitstel is mogelijk met schriftelijke instemming van de klager. De klager wordt schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte gesteld van de bevindingen, het oordeel en eventuele conclusies. Tevens wordt aangegeven hoe en waar de klager een verzoekschrift kan indienen bij de ombudsman.
2.1.5. Registratie & Jaarlijkse publicatie
Het bestuursorgaan registreert alle ingediende klachten en publiceert deze jaarlijks.
2.1.6. Aanvullende klachtadviesprocedure
In sommige gevallen kan een speciale procedure voor de klachtadviesprocedure van toepassing zijn. Dit wordt bepaald door wettelijke voorschriften of besluiten van het bestuursorgaan. Een persoon of commissie kan worden aangesteld om over klachten te adviseren. Deze commissie kan het horen van partijen opdragen aan een van zijn leden. Na behandeling stuurt de commissie een rapport met bevindingen en aanbevelingen naar het bestuursorgaan. Als het bestuursorgaan afwijkt van het advies, moet dit worden toegelicht in de uiteindelijke conclusie.
2.2. Klachtbehandeling door een ombudsman
2.2.1. Verzoek om onderzoek
Iedereen kan de ombudsman schriftelijk verzoeken om een onderzoek naar de manier waarop een bestuursorgaan zich heeft gedragen in een specifieke zaak. De ombudsman kan de Nationale ombudsman zijn of een ombudsman of commissie ingesteld onder lokale wetgeving, zoals de Gemeentewet of Provinciewet. Als een verzoek wordt ingediend bij een onbevoegde ombudsman, wordt het doorgezonden naar de bevoegde ombudsman en wordt de verzoeker hiervan op de hoogte gesteld. De ombudsman is verplicht om elk geldig verzoek te onderzoeken, tenzij bepaalde uitsluitingsgronden van toepassing zijn.
2.2.2. Voorafgaand klachtenprocedure
Voordat een verzoek bij de ombudsman kan worden ingediend, moet de verzoeker eerst een klacht indienen bij het betrokken bestuursorgaan, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is. Dit geldt niet als het verzoek specifiek betrekking heeft op de klachtbehandeling door het bestuursorgaan zelf.
2.2.3. Beperkingen & Uitsluitingen
De ombudsman kan geen onderzoek instellen of voortzetten als het verzoek betrekking heeft op:
Bovendien kan de ombudsman geen onderzoek instellen als het verzoek niet aan de vereisten voldoet, kennelijk ongegrond is, of als de verzoeker niet direct betrokken was bij de gedragingen waarover geklaagd wordt. De termijn voor het indienen van een verzoek bedraagt maximaal een jaar na de kennisgeving van de bevindingen door het bestuursorgaan of na de beëindiging van de klachtbehandeling.
2.2.4. Weigering van onderzoek
Als de ombudsman besluit geen onderzoek in te stellen of voort te zetten, moet hij de verzoeker schriftelijk en met redenen omkleed op de hoogte stellen. Als het onderzoek niet wordt voortgezet, worden ook het betrokken bestuursorgaan en de betrokkene geïnformeerd.
2.2.5. Onderzoek door de ombudsman
De ombudsman kan uit eigen beweging een onderzoek starten naar de manier waarop een bestuursorgaan zich heeft gedragen. Tijdens het onderzoek beoordeelt hij of het bestuursorgaan zich correct heeft gedragen en kan hij aanbevelingen doen aan het bestuursorgaan.
2.2.6. Vereisten voor het verzoekschrift
Een verzoek aan de ombudsman moet voldoen aan bepaalde vereisten, zoals het vermelden van naam, adres, datum, en een duidelijke omschrijving van de gedraging waartegen het verzoek is gericht. Indien nodig moet de verzoeker ook zorgen voor vertalingen van het verzoekschrift.
2.2.7. Medewerking & Inlichtingen
De ombudsman heeft de bevoegdheid om deskundigen en tolken in te schakelen en kan een onderzoek ter plaatse uitvoeren. Het bestuursorgaan en betrokkenen moeten meewerken door informatie te verstrekken en te verschijnen op uitnodiging. Als het nodig is, kan de ombudsman ook weigeringen of beperkingen van informatie evalueren.
2.2.8. Rapport & Aanbevelingen
Bij de afsluiting van een onderzoek stelt de ombudsman een rapport op met bevindingen en oordelen. Dit rapport wordt verzonden naar het bestuursorgaan, de verzoeker, en de betrokkene. Indien de ombudsman aanbevelingen doet, moet het bestuursorgaan binnen een redelijke termijn laten weten hoe deze aanbevelingen worden opgevolgd of waarom ze niet worden gevolgd.
2.2.9. Informatie & Transparantie
Als een verzoek aan de ombudsman betrekking heeft op informatie verstrekt door een bestuursorgaan, wordt dit verzoek doorverwezen naar het bestuursorgaan voor behandeling. Dit zorgt ervoor dat de klachtbehandeling door een onafhankelijke instantie op een gestructureerde en eerlijke manier wordt uitgevoerd.