Participatie
1. Participatiewet
Het doel van de Participatiewet is het vereenvoudigen en verduidelijken van de regelgeving en het versterken van de verantwoordelijkheid van gemeenten voor de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en de verlening van bijstand. Dit wordt bereikt door de integratie van de Algemene bijstandswet, de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ, de Wet inschakeling werkzoekenden en het Besluit in- en doorstroombanen in een enkele wet. De inhoud van deze wet wordt hieronder toegelicht.
1.1. Rechten & Plichten
1.1.1. Arbeidsinschakeling & Tegenprestatie
Belanghebbenden van 18 jaar en ouder, maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, hebben verschillende verplichtingen vanaf de dag van melding. Ze moeten naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen, aanvaarden en behouden, inclusief registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) indien van toepassing. Ze moeten gebruikmaken van aangeboden voorzieningen, zoals sociale activering gericht op arbeidsinschakeling, en meewerken aan onderzoeken en plannen van aanpak. Bovendien dienen ze door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
In bepaalde gevallen kan het college tijdelijke ontheffing van deze verplichtingen verlenen, vooral bij dringende redenen zoals zorgtaken. Bij gehuwden gelden deze verplichtingen voor beide partners. Voor alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar geldt de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden alleen als er passende kinderopvang beschikbaar is. Personen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, zijn vrijgesteld van deze verplichtingen. Belanghebbenden moeten zich ook onthouden van ernstige misdragingen jegens uitvoeringsinstanties. Alleenstaande ouders met een ontheffing zijn vrijgesteld van bepaalde verplichtingen.
1.1.2. Ontheffingsplicht tot arbeidsinschakeling alleenstaande ouders
Alleenstaande ouders met de volledige zorg voor een kind tot vijf jaar kunnen op verzoek ontheffing krijgen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. Deze ontheffing wordt eenmalig verleend en niet als de ouder duidelijk aangeeft andere verplichtingen niet na te willen komen. De ontheffing geldt tot het jongste kind vijf jaar is of maximaal vijf jaar, waarbij eerdere ontheffingen in andere woonplaatsen worden meegerekend.
De ontheffing kan worden opgeschort of beëindigd bij specifieke omstandigheden, zoals het bereiken van de leeftijdsgrens door het kind of beëindiging van het recht op bijstand. Het college stelt binnen zes maanden na het verzoek een plan van aanpak op voor de invulling van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Regelmatig heronderzoek volgt om naleving en effectiviteit van de voorzieningen te waarborgen. Voor alleenstaande ouders zonder startkwalificatie moet scholing worden aangeboden om toegang tot de arbeidsmarkt te bevorderen, tenzij dit de capaciteiten van de ouder te boven gaat. Bij intrekking van de ontheffing kan de bijstand worden verlaagd.
1.1.3. Aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling
Personen met algemene bijstand, bepaalde uitkeringen of zonder uitkering, hebben recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Dit kan persoonlijke ondersteuning omvatten voor het verrichten van opgedragen taken indien noodzakelijk. De ondersteuning kan worden geboden door erkende deskundigen of interne werkbegeleiders, afhankelijk van de behoeften van de persoon.
Het college beoordeelt of een voorziening noodzakelijk is en neemt besluiten op basis van onderzoek. Zowel personen als werkgevers kunnen aanvragen indienen voor ondersteuning. Het college heeft de verantwoordelijkheid om regelmatig de effectiviteit van de ondersteuning te evalueren en aan te passen waar nodig.
1.1.4. Participatieplaatsen
Het college kan bijstandsgerechtigden, met beperkte kansen op arbeidsinschakeling, maximaal twee jaar onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten. Deze werkzaamheden zijn gericht op arbeidsinschakeling en mogen de reguliere arbeidsmarkt niet verdringen. Na zes maanden wordt scholing aangeboden aan degenen zonder startkwalificatie, tenzij dit hun capaciteiten te boven gaat.
Personen die additionele werkzaamheden verrichten, ontvangen na elke zes maanden een premie bij voldoende medewerking aan arbeidsinschakeling. Indien nodig kan de termijn van werkzaamheden worden verlengd met een jaar, mits de werkzaamheden en omgeving veranderen om kansen op inschakeling te verbeteren.
1.1.5. Participatievoorziening beschut werk
Voor personen die alleen in een beschutte omgeving kunnen werken, biedt het college beschut werk aan. Dit kan ambtshalve of op verzoek van de persoon of het UWV worden vastgesteld. Gemeenten kunnen jaarlijks een minimum aantal beschutte werkplekken vaststellen en eventueel verhogen. Voorzieningen worden aangeboden om de werkzaamheden mogelijk te maken tot de dienstbetrekking aanvangt.
1.1.6. Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie
Het college kan op aanvraag of ambtshalve vaststellen of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Aanvragen kunnen slechts eenmaal per twaalf maanden worden ingediend.
1.1.7. Loonkostensubsidie
Werkgevers die een dienstbetrekking willen aangaan met een persoon uit de doelgroep loonkostensubsidie, kunnen subsidie ontvangen. De hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van de loonwaarde van de persoon, met een maximum van 70% van het wettelijk minimumloon. In sommige gevallen kan de vaststelling van de loonwaarde worden overgeslagen voor een periode van zes maanden, waarbij de subsidie 50% van het minimumloon bedraagt.
1.1.8. Aanspraak op begeleiding op de werkplek
Personen uit de doelgroep loonkostensubsidie hebben recht op begeleiding op de werkplek om hun arbeidsparticipatie te ondersteunen.
1.1.9. Lagere regelgeving
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de doelgroep loonkostensubsidie, loonwaarde en persoonlijke ondersteuning. Deze regels omvatten onder andere kwaliteitseisen aan ondersteuningsdeskundigen en voorzieningen om werkplekken toegankelijk te maken voor mensen met beperkingen.
1.1.10. Bijstand
1.1.10.1. Rechthebbenden
Iedere Nederlander die in Nederland woont en in omstandigheden verkeert of dreigt te geraken waarin hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege. Dit recht geldt ook voor vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven volgens de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van bepaalde gevallen zoals gespecificeerd in Richtlijn 2004/38/EG. Daarnaast kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere hier te lande woonachtige vreemdelingen met een Nederlander worden gelijkgesteld, mits zij aan bepaalde voorwaarden voldoen, zoals het hebben van een rechtmatig verblijf. Het recht op bijstand komt gezamenlijk toe aan echtgenoten, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft.
1.1.10.2. Onderhoudsplicht ouders
Een persoon van 18, 19 of 20 jaar heeft recht op bijzondere bijstand voor zover zijn noodzakelijke kosten van het bestaan de bijstandsnorm overschrijden en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders. Dit kan het geval zijn als de middelen van de ouders niet toereikend zijn of als het onderhoudsrecht jegens de ouders niet redelijkerwijs te gelde kan worden gemaakt.
1.1.10.3. Uitsluiting van bijstand
Geen recht op bijstand heeft degene die:
Daarnaast hebben personen van 18, 19 of 20 jaar die in een inrichting verblijven, geen recht op algemene bijstand, evenmin als personen die onbetaald verlof genieten volgens de Werkloosheidswet. Jongeren onder de 27 jaar die onderwijs kunnen volgen en aanspraak hebben op studiefinanciering, of die dit onderwijs niet willen volgen, hebben ook geen recht op algemene bijstand.
1.1.10.4. Niet-noodzakelijke kosten
Niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend kosten met betrekking tot:
1.1.10.5. Voorliggende voorziening
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die toereikend en passend is voor de belanghebbende. Onder een beroep doen op een voorliggende voorziening wordt niet verstaan het indienen van een aanvraag tot vervroeging van de ingangsdatum van een ouderdomspensioen of het benutten van de waarde van een lijfrente voor de pensioengerechtigde leeftijd.
1.1.10.6. Zeer dringende redenen
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken, gelet op alle omstandigheden. Dit geldt echter niet voor andere vreemdelingen dan degenen die recht hebben op bijstand volgens artikel 11, tweede en derde lid.
1.1.11. Inlichtingenplicht & Afstemming
1.1.11.1. Inlichtingenplicht
De belanghebbende is verplicht om het college op verzoek of uit eigen beweging op de hoogte te stellen van alle feiten en omstandigheden die invloed kunnen hebben op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet als die feiten en omstandigheden door het college vastgesteld kunnen worden op basis van authentieke gegevens of administraties die bij ministeriële regeling zijn aangewezen.
Daarnaast moet de belanghebbende desgevraagd medewerking verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. Bij de uitvoering van de wet moet het college de identiteit van de belanghebbende vaststellen aan de hand van een geldig identificatiedocument. Iedereen is verplicht om dit document op verzoek van het college te tonen, voor zover dit nodig is voor de uitvoering van de wet.
1.1.11.2. Afstemming
Het college stemt de bijstand en de bijbehorende verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Als de belanghebbende de verplichtingen uit de wet niet nakomt, verlaagt het college de bijstand volgens een vastgestelde verordening. Dit geldt ook als de belanghebbende onvoldoende verantwoordelijkheid toont voor zijn eigen levensonderhoud.
Het college moet een besluit over verlaging van de bijstand heroverwegen binnen een termijn van maximaal drie maanden. De bijstand wordt in ieder geval verlaagd bij niet-naleving van specifieke verplichtingen, zoals het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, het inschrijven bij een uitzendbureau, het verkrijgen van werk in een andere gemeente, bereidheid tot reizen of verhuizen voor werk, en het bijhouden van noodzakelijke kennis en vaardigheden.
Bij niet-naleving van deze verplichtingen wordt de bijstand met 100% verlaagd voor een periode van minimaal een maand en maximaal drie maanden. Als de verplichtingen opnieuw binnen twaalf maanden niet worden nagekomen, worden de periodes van verlaging verlengd. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel als er geen sprake is van verwijtbaarheid of als er dringende redenen zijn. Indien de belanghebbende alsnog aan de verplichtingen voldoet, kan het college de verlaging herzien.
1.1.11.3. Bestuurlijke boete
Het college legt een bestuurlijke boete op als de belanghebbende de inlichtingenplicht of andere verplichtingen niet nakomt, wat leidt tot onterechte bijstandsuitkeringen. De hoogte van de boete is afhankelijk van het benadelingsbedrag en of de overtreding opzettelijk was. Het college kan in sommige situaties volstaan met een schriftelijke waarschuwing in plaats van een boete.
Als de verplichtingen opnieuw binnen een bepaalde periode worden geschonden, kan de boete verhoogd worden. Bij dringende redenen kan het college afzien van een boete. De belanghebbende is verplicht om informatie te verstrekken voor de uitvoering van de boete. Bij gezinnen zijn alle gezinsleden hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de boete. Nadere regels over de hoogte en uitvoering van de boete worden bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.
1.1.11.4. Beheersing van de Nederlandse taal
Het college verlaagt de bijstand als de belanghebbende niet voldoende de Nederlandse taal beheerst, wat nodig is voor het verkrijgen, aanvaarden en behouden van werk. Een toets wordt afgenomen als de belanghebbende niet acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd, geen inburgeringsdiploma heeft, en geen ander bewijs van taalvaardigheid kan overleggen.
Bij onvoldoende beheersing van de taal wordt de bijstand gedurende zes maanden met 20% verlaagd, daarna met 40%, en uiteindelijk met 100% voor onbepaalde tijd als de taalvaardigheid niet voldoende is en de voortgang in het leren van de taal niet naar verwachting is. Regels over de toetsing en beoordeling worden bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.
Bij bijzondere omstandigheden of als de belanghebbende bereid is de taal te leren, kan het college afzien van verlaging of deze afstemmen op de omstandigheden van de belanghebbende. De toetsing moet telkens worden afgenomen voordat de bijstand wordt verlaagd. Bij de toepassing van deze regels wordt ook het gezin van de belanghebbende betrokken.
1.2. De Gemeente
1.2.1. Ondersteuning bij arbeidsinschakeling
De gemeente heeft de taak om verschillende groepen te ondersteunen bij hun arbeidsinschakeling. Dit geldt voor personen die algemene bijstand ontvangen, personen die genoemd worden in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen totdat hun inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bereikt zonder loonkostensubsidie, en personen zoals vermeld in specifieke artikelen van de wet. Daarnaast richt de ondersteuning zich op personen met een nabestaanden- of wezenuitkering volgens de Algemene nabestaandenwet, personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en niet-uitkeringsgerechtigden. Indien nodig biedt de gemeente voorzieningen aan, zoals sociale activering die gericht is op arbeidsinschakeling.
1.2.2. Bijstandsverlening
De gemeente verleent bijstand aan personen die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Dit zorgt ervoor dat iedereen toegang heeft tot de essentiële levensbehoeften.
1.2.3. Beleid voor tegenprestatie
Het gemeentebestuur ontwikkelt beleid voor het verrichten van een tegenprestatie, waarin mensen een maatschappelijke bijdrage leveren in ruil voor hun bijstandsuitkering. Dit beleid wordt uitgevoerd volgens de verordeningen die door de gemeenteraad zijn vastgesteld.
1.2.4. Verordeningen uitkeringen, re-integratievoorzieningen en tegenprestatie
De gemeenteraad stelt bij verordening regels vast met betrekking tot de verlaging van de bijstand in bepaalde gevallen, de verlening van een individuele inkomenstoeslag, en verdere verlaging van de bijstand. Deze regels zorgen ervoor dat er duidelijkheid en structuur is rondom de toekenning en verlaging van bijstandsuitkeringen.
Daarnaast stelt de gemeenteraad regels op voor de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Dit omvat ook het opdragen van een tegenprestatie, het regelen van scholing of opleiding, het toekennen van premies voor onbeloonde additionele werkzaamheden, en het verrichten van werkzaamheden in een beschutte omgeving. Deze verordeningen zorgen voor een gestructureerde aanpak bij de re-integratie van werkzoekenden.
1.2.5. Bestrijding misbruik
Om misbruik en oneigenlijk gebruik van de bijstandsvoorzieningen te voorkomen, stelt de gemeenteraad regels vast in het kader van financieel beheer. Dit zorgt ervoor dat bijstandsuitkeringen eerlijk en rechtvaardig worden verstrekt.
1.2.6. Gemeentelijke samenwerking
In gevallen waar de uitvoering van de wet volledig is overgedragen aan een openbaar lichaam, neemt dit lichaam de plaats in van de betrokken colleges. Dit bevordert efficiënte en uniforme uitvoering van de wet binnen samenwerkingsverbanden tussen gemeenten.
1.2.7. Plan voor rechten van personen met een handicap
Periodiek stelt de gemeenteraad een plan vast over de wijze waarop de gemeente uitvoering geeft aan het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Dit plan zorgt ervoor dat de rechten van mensen met een handicap worden gewaarborgd en bevorderd binnen de gemeente. Door deze verantwoordelijkheden en taken zorgvuldig uit te voeren, draagt de gemeente bij aan de sociale zekerheid en arbeidsintegratie van haar inwoners.
1.3. Algemene bijstand
Een alleenstaande of gezin heeft recht op algemene bijstand als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Allereerst moet het inkomen lager zijn dan de bijstandsnorm. Daarnaast mag er geen vermogen zijn dat in aanmerking wordt genomen.
De hoogte van de algemene bijstand wordt bepaald door het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm. In deze bijstand is een vakantietoeslag inbegrepen van 5% van de bijstand. Daarnaast wordt de algemene bijstand verhoogd met loonbelasting en premies volksverzekeringen, waarvoor de gemeente inhoudingsplichtig is volgens de Wet op de loonbelasting 1964.
1.3.1. Normen
1.3.1.1. Kostendelende medebewoner
Een kostendelende medebewoner is een persoon van 27 jaar of ouder die samen met de belanghebbende in dezelfde woning verblijft, maar niet de echtgenoot van de belanghebbende is. Deze persoon kan ook niet op basis van een commerciële overeenkomst huren of onderverhuren en moet ook geen onderwijs volgen dat recht geeft op studiefinanciering of tegemoetkoming. Indien er een commerciële overeenkomst is, moet de belanghebbende op verzoek van de gemeente de overeenkomst en betalingsbewijzen overleggen.
1.3.1.2. Jongerennormen
Voor jongeren onder de 21 jaar zonder kinderen geldt een lagere bijstandsnorm. Alleenstaanden van 18 tot 20 jaar ontvangen maandelijks een bepaald bedrag, en gehuwden waarvan beide partners deze leeftijd hebben, ontvangen een hoger bedrag. Wanneer een van de partners ouder is dan 21, kan de bijstandsnorm aanzienlijk stijgen. Jongeren onder de 21 met kinderen hebben recht op een hogere bijstandsnorm dan hun leeftijdsgenoten zonder kinderen.
1.3.1.3. Normen voor volwassenen en senioren
Volwassenen van 21 jaar of ouder maar nog niet op pensioengerechtigde leeftijd ontvangen een hogere bijstandsnorm dan jongeren. Alleenstaanden of alleenstaande ouders krijgen een vastgesteld bedrag per maand, terwijl gehuwden met beide partners onder de pensioengerechtigde leeftijd een nog hoger bedrag ontvangen. Voor gepensioneerden gelden de hoogste normen, met verschillen afhankelijk van of één of beide partners de pensioengerechtigde leeftijd heeft/hebben bereikt.
1.3.1.4. Kostendelersnorm
Wanneer een belanghebbende van 21 jaar of ouder samenwoont met kostendelende medebewoners, wordt de bijstandsnorm aangepast. De hoogte van de norm wordt bepaald op basis van het aantal medebewoners en de bijstandsbedragen die voor de belanghebbende en zijn partner gelden, afhankelijk van hun leeftijden en de pensioengerechtigde status.
1.3.1.5. Normen bij verblijf in een inrichting
Bij verblijf in een inrichting wordt de bijstandsnorm verlaagd. Alleenstaanden en alleenstaande ouders ontvangen een bepaald bedrag per maand, terwijl gehuwden een iets hoger bedrag ontvangen. Als een van de gehuwden in een inrichting verblijft, wordt de bijstandsnorm verhoogd om het verschil te compenseren.
1.3.1.6. Afwijkingen voor gehuwden
Voor gehuwden waarvan een echtgenoot geen recht heeft op bijstand, wordt de bijstandsnorm voor de andere echtgenoot aangepast. Deze norm bedraagt 50% van het bedrag dat hij zou ontvangen als hij met een rechthebbende partner getrouwd was, afhankelijk van zijn leeftijd en het al dan niet hebben van kostendelende medebewoners.
1.3.2. Verlaging van bijstand
Het college heeft de bevoegdheid om de bijstandsbedragen te verlagen op basis van specifieke omstandigheden van de belanghebbende. Dit kan om twee hoofdredenen gebeuren:
1.3.3. Middelen & Vermogen
1.3.3.1. Middelen
Bij de bepaling van bijstandsrecht worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen meegerekend die een alleenstaande of gezin bezit of redelijkerwijs kan gebruiken. Dit omvat ook middelen die door iemand anders ten behoeve van de belanghebbende worden ontvangen, zoals belastingkortingen. Er zijn echter verschillende soorten middelen die niet in aanmerking worden genomen bij het berekenen van bijstand. Dit betreft onder andere kinderbijslag, tegemoetkomingen voor chronisch zieken en gehandicapten, en vergoedingen voor specifieke kosten zoals de eigenwoningbijdrage. Verder worden inkomsten uit werk van kinderen en rente op bepaalde spaarrekeningen niet meegeteld, evenals bepaalde kostenvergoedingen en giften.
Ook zijn er specifieke regelingen voor mensen onder de 27 jaar, waarbij bepaalde inkomsten uit arbeid, premies, en vergoedingen niet als middelen worden gerekend, mits ze bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Het college kan uitzonderingen maken voor tijdelijke situaties, zoals de ontvangen energietoeslag en tegemoetkomingen voor studiefinanciering.
1.3.3.2. Inkomen
Inkomen omvat alle middelen die zijn verkregen uit arbeid, vermogen, uitkeringen, en andere bronnen die relevant zijn voor de bijstandsperiode. Dit wordt gemeten naar de periode waarin de middelen zijn verworven of kunnen worden omgezet. Als een gehuwde partner geen recht heeft op bijstand, wordt zijn inkomen alleen meegeteld als het totale inkomen van het paar boven de bijstandsgrens komt. Bij gescheiden partners die niet duurzaam gescheiden zijn, wordt alleen het inkomen boven de bijstandsgrens van de niet-rechthebbende partner in aanmerking genomen.
1.3.3.3. Bijzonder inkomen
Bijzonder inkomen, zoals in natura ontvangen voordelen of studiefinanciering, wordt gewaardeerd op basis van de kosten die zijn gemaakt. Specifieke tegemoetkomingen voor onderwijs en vergoedingen voor schade worden ook als inkomen gerekend, tenzij ze specifiek zijn uitgesloten van de bijstandsverlening.
1.3.3.4. Vermogen
Vermogen bestaat uit de waarde van bezittingen minus schulden, waarbij de waarde wordt vastgesteld op basis van de marktwaarde. Er zijn echter uitzonderingen, zoals algemeen gebruikelijke bezittingen en vermogen dat onder een bepaalde drempel valt, die niet als vermogen worden meegerekend. Voor alleenstaanden geldt een vermogensgrens van € 7.575,00, voor alleenstaande ouders en gehuwden is dit € 15.150,00. Bezittingen in de eigen woning worden niet als vermogen beschouwd, mits ze onder een bepaalde grens blijven.
Het vermogen dat tijdens de bijstandsperiode wordt opgebouwd of ontvangen, wordt verminderd met eerder uitgesloten vermogen. Hierdoor wordt alleen het relevante vermogen meegeteld voor de bijstandsberekening.
1.4. Aanvullende inkomensondersteuning
1.4.1. Bijzondere bijstand
Bijzondere bijstand kan worden toegekend aan alleenstaanden of gezinnen die niet beschikken over voldoende middelen om noodzakelijke kosten te dekken die voortkomen uit bijzondere omstandigheden. Deze kosten moeten boven de standaard bijstandsnorm liggen en kunnen niet worden gedekt door reguliere bijstandsuitkeringen, inkomenstoeslagen, studietoeslagen, of door het beschikbare vermogen. Het college bepaalt de periode waarin het vermogen en inkomen worden meegeteld voor de bijstandsverlening. Bij kosten onder de € 166,00 kan bijzondere bijstand worden geweigerd.
Er zijn ook uitzonderingen waarbij bijzondere bijstand kan worden verstrekt in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering of een bijdrage in de premie van zo'n verzekering, zonder dat er aangetoond hoeft te worden dat de kosten daadwerkelijk noodzakelijk zijn. Eveneens kan bijzondere bijstand worden verleend in de vorm van een eenmalige energietoeslag voor specifieke jaren, zonder dat een sterke stijging van de energiekosten hoeft te worden aangetoond.
Voor bepaalde groepen, zoals jongeren tussen de 18 en 20 jaar, degenen met studiefinanciering, en inwoners met enkel een briefadres, is de energietoeslag niet van toepassing. Deze toeslag kan echter ambtshalve worden vastgesteld.
1.4.2. Individuele inkomenstoeslag
Een individu van 21 jaar of ouder kan een inkomenstoeslag aanvragen als hij langdurig een laag inkomen heeft en geen noemenswaardig vermogen bezit, zonder uitzicht op inkomensverbetering. Bij de beoordeling van deze aanvraag kijkt het college naar de persoonlijke omstandigheden, zoals de krachten en bekwaamheden van de persoon en de inspanningen die zijn verricht om het inkomen te verbeteren. Een eerdere toekenning van een inkomenstoeslag in de afgelopen 12 maanden leidt tot een afwijzing van de aanvraag.
1.4.3. Studietoeslag
Studenten die door ziekte of een gebrek niet in staat zijn om naast hun studie inkomsten te verwerven, kunnen een studietoeslag aanvragen. De hoogte van deze toeslag wordt vastgesteld op basis van leeftijdscategorieën en kan variëren. Het college vraagt meestal een medisch advies om te bepalen of recht bestaat op de studietoeslag, tenzij dit zonder advies kan worden vastgesteld. Studenten die studiefinanciering ontvangen en geen uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten hebben, komen in aanmerking. Inkomsten uit een stage kunnen de hoogte van de studietoeslag verminderen, maar het recht op de toeslag blijft bestaan. Bij de beoordeling van aanvragen en de toekenning van toeslagen, wordt rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden, waarbij het college kan beslissen welke gegevens noodzakelijk zijn.
1.5. Aanpassing van bedragen
1.5.1. Netto minimumloon en consumentenprijsindex
Het netto minimumloon wordt gedefinieerd als het maandelijkse minimumloon verhoogd met de vakantiebijslag waarop een werknemer recht heeft. Na deze verhoging worden de loonbelasting en premies voor volksverzekeringen afgetrokken. Deze belasting en premies worden berekend met 157,5% van de algemene heffingskorting, voor werknemers die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt. De consumentenprijsindex wordt gebruikt zoals gedefinieerd in de Algemene Kinderbijslagwet.
Vanaf 1 januari 2025 zal het percentage van de algemene heffingskorting twee keer per jaar, op 1 januari en 1 juli, met 2,5 procentpunt worden verlaagd. Dit percentage blijft verlaagd totdat het de waarde van 100 bereikt, waarna de regeling vervalt.
1.5.2. Normen voor pensioengerechtigden
Voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, worden de normen afgeleid van het netto minimumloon per maand. Deze normen worden berekend zodat, na aftrek van loonbelasting, premies voor volksverzekeringen, en rekening houdend met de toepasselijke heffingskortingen, het netto maandbedrag als volgt is:
1.5.3. Aanpassing van normen en bedragen
De normen worden aangepast op de dag dat het netto minimumloon verandert. Dit betreft normen voor verschillende categorieën zoals vastgelegd in diverse artikelen. Wanneer het netto minimumloon wijzigt, worden de normen aangepast met het percentage van deze wijziging. Ook worden bedragen die samenhangen met vakantiebijslag en andere specifieke vergoedingen aangepast aan het nieuwe netto minimumloon.
Indien de belasting, premies, bijdragen of inhoudingen op inkomen worden aangepast, worden de bedragen en percentages voor vakantietoeslag overeenkomstig gewijzigd. Daarnaast worden bedragen gewijzigd indien er veranderingen zijn in het drempelinkomen voor zorgtoeslag of in de standaardpremie. De nieuwe normen en bedragen worden officieel bekendgemaakt in de Staatscourant.
1.5.4. Aanpassingen van middelen
Elk jaar op 1 januari worden bedragen die in verschillende artikelen zijn vastgesteld, aangepast volgens de procentuele stijging van de consumentenprijsindex. Deze jaarlijkse aanpassingen zorgen ervoor dat de bedragen in lijn blijven met de economische omstandigheden. De wijzigingen en de ingangsdatum worden eveneens gepubliceerd in de Staatscourant.
1.6. Bevoegdheden & Faciliteiten gemeenten
1.6.1. Vorm van bijstand
Bijstand wordt in de regel verleend om niet, maar er zijn uitzonderingen waarbij bijstand kan worden verstrekt in de vorm van een geldlening of borgtocht. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de betrokkene op korte termijn in staat zal zijn om zelf in de noodzakelijke kosten te voorzien. Bijstand kan ook worden verleend als deze het gevolg is van een tekortschietend verantwoordelijkheidsbesef bij de betrokkene, of als de aanvraag betrekking heeft op een waarborgsom of aflossing van schulden.
Wanneer bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend, kan het college voorwaarden stellen om de terugbetaling van rente en aflossing te waarborgen. Indien de betrokkene algemene bijstand of een uitkering ontvangt, kan het college besluiten om de geldlening met die uitkering te verrekenen.
1.6.2. Schuldenlast
Bijzondere bijstand kan ook worden verleend in de vorm van een borgtocht wanneer een verzoek om saneringskrediet is afgewezen door een financiële instelling vanwege beperkte terugbetalingsmogelijkheden. De borgtocht kan noodzakelijk zijn om de krediettransactie toch mogelijk te maken. Dit kan door een gemeentelijke kredietbank of een erkende financiële onderneming. Als er zeer dringende redenen zijn en de borgtocht geen oplossing biedt, kan bijzondere bijstand op andere wijze worden verleend.
1.6.3. Eigen woning
Wanneer iemand eigenaar is van een woning en deze zelf bewoont, kan bijstand worden verleend als het onredelijk zou zijn om vermogen uit de woning te liquideren of te bezwaren. Indien er recht op algemene bijstand bestaat, kan deze bijstand in de vorm van een geldlening zijn als de bijstandsperiode naar verwachting meer bedraagt dan het netto minimumloon en als het gebonden vermogen in de woning hoger is dan een vastgesteld bedrag.
1.6.4. Duurzame gebruikgoederen
Bijzondere bijstand voor de aanschaf van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verstrekt in de vorm van een geldlening, borgtocht, of een bedrag om niet. Als de bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt, worden de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van de betrokkene.
1.6.5. Voorschot
Het college verstrekt uiterlijk binnen vier weken na een aanvraag en daarna telkens uiterlijk na vier weken een voorschot in de vorm van een renteloze geldlening, zolang het recht op algemene bijstand niet definitief is vastgesteld. Dit voorschot bedraagt ten minste 90% van de verwachte hoogte van de algemene bijstand. Als er al een voorschot is verstrekt en er wordt bijstand verleend voor dezelfde periode, kan deze bijstand zonder toestemming van de betrokkene met het voorschot worden verrekend.
1.6.6. Voorschot UWV
Wanneer algemene bijstand wordt verleend voor een periode waarvoor een uitkering op grond van verschillende wetten als voorschot is betaald door het UWV, kan deze bijstand zonder toestemming van de betrokkene aan het UWV worden betaald. De gemeente vergoedt ook de verschuldigde loonbelasting, premies voor volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage over deze bijstand.
1.7. Onderzoek, Opschorten & Herzien
1.7.1. Onderzoek en verstrekking van gegevens
Het college heeft de verantwoordelijkheid om te bepalen welke gegevens en bewijsstukken nodig zijn voor de verlening en voortzetting van bijstand. Deze gegevens kunnen worden verkregen via verschillende administraties, zoals het UWV en basisregistraties, tenzij anders is bepaald. De betrokkene kan worden gevraagd om aanvullende informatie te verstrekken om zijn status als belanghebbende te bevestigen of om de feitelijke woonsituatie te verifiëren. Indien nodig kan het college, met toestemming, de woning van de betrokkene betreden om deze informatie te controleren.
Als de betrokkene niet in staat is om de gevraagde informatie te leveren of niet voldoet aan de verzoeken van het college, kan de uitkering worden herzien of op 30% van de norm worden aangepast. De betaling van bijstand kan worden opgeschort als de woonsituatie niet kan worden aangetoond, met uitzondering van gevallen waarin het college eerder de gelegenheid heeft gegeven om op andere wijze bewijs te leveren. Het college stelt de betrokkene schriftelijk op de hoogte van de opschorting en geeft hem de kans om het adres alsnog te bevestigen.
1.7.2. Onjuiste gegevens & Onvoldoende medewerking
Als de betrokkene verzuimt om de benodigde gegevens tijdig of volledig te verstrekken, of als hij onvoldoende meewerkt, kan het college de bijstandsverlening opschorten voor maximaal acht weken. De opschorting kan beginnen vanaf de eerste dag van de betreffende periode of vanaf de dag van verzuim indien de periode niet kan worden vastgesteld.
De betrokkene ontvangt een mededeling over de opschorting en wordt uitgenodigd om het verzuim binnen een vastgestelde termijn te herstellen. Indien de betrokkene dit verzuim niet herstelt, kan het college besluiten om de bijstandsverlening met terugwerkende kracht in te trekken vanaf de dag waarop de opschorting begon.
Daarnaast kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstandsverlening als blijkt dat de bijstand ten onrechte of in een te hoog bedrag is verstrekt door onvoldoende naleving van de verplichtingen. Dit kan ook gebeuren als de bijstand anderszins onterecht is verleend.
1.8. Aanvullende verplichtingen
Naast de verplichtingen die van toepassing zijn volgens de geldende wetgeving en die het college aan de bijstand kan verbinden, kan het college aanvullende verplichtingen opleggen die gericht zijn op arbeidsinschakeling of die verband houden met de aard en het doel van de bijstand. Deze verplichtingen kunnen ook dienen om de bijstand te verminderen of te beëindigen. Bijvoorbeeld, als de situatie daarom vraagt, kan op advies van een arts een verplichting worden opgelegd om noodzakelijke medische behandelingen te ondergaan.
1.8.1. Ontzorgen
Voor belanghebbenden die verplicht zijn om in te burgeren en die verblijven op basis van een specifieke verblijfsvergunning, kan het college extra verplichtingen aan de bijstand verbinden. Dit houdt in dat de betrokkene gedurende zes maanden, vanaf het moment dat het recht op bijstand ontstaat, moet meewerken aan betalingen voor huur, gas, water, stroom en verplichte zorgverzekering. Deze betalingen worden door het college namens de betrokkene verricht om ervoor te zorgen dat de basisbehoeften worden gedekt.
1.8.2. Noodzakelijke betalingen & Bijstand in natura
Als het college gegronde redenen heeft om te twijfelen aan de capaciteiten van een belanghebbende om op verantwoorde wijze met zijn bestaansmiddelen om te gaan, kan het college maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat noodzakelijke betalingen, zoals voor huur en andere essentiële kosten, op de juiste manier worden uitgevoerd. Dit kan inhouden dat het college rechtstreeks betalingen verricht namens de belanghebbende of dat de bijstand in natura wordt verstrekt om te voldoen aan de noodzakelijke uitgaven.
1.9. Terugvordering van bijstandsuitkeringen
Wanneer bijstandsverlening onterecht heeft plaatsgevonden of tot een te hoog bedrag is verstrekt, heeft het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend het recht om de kosten van bijstand terug te vorderen. Dit kan gebeuren als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van bepaalde verplichtingen. Daarnaast kan het college kosten terugvorderen wanneer bijstand op een andere manier onterecht is verstrekt, zoals in het geval van geldleningen waarbij de verplichtingen niet zijn nagekomen, of bij voorschotten waarvoor later blijkt dat geen recht op bijstand bestond.
Het college kan ook kosten terugvorderen in gevallen waar bijstand onterecht is betaald omdat de belanghebbende hierover middelen heeft verkregen die van invloed zijn op het recht op bijstand. Dit omvat situaties waarin de bijstand met een specifieke bestemming is verleend en de belanghebbende nadien vergoedingen heeft ontvangen die verband houden met die bestemming. Indien de kosten van bijstand over een bepaalde periode aan een andere gemeente moeten worden vergoed, gebeurt de terugvordering door het college van de gemeente die oorspronkelijk de bijstand heeft verstrekt.
1.9.1. Verrekening & Betalingsverplichtingen
Als de betaling van terugvorderingskosten niet tijdig plaatsvindt, kunnen er extra kosten worden toegevoegd aan het bedrag dat moet worden terugbetaald. Bovendien kunnen loonbelasting en premies waarvoor de gemeente inhoudingsplichtig is, worden teruggevorderd, mits deze niet kunnen worden verrekend met door het college af te dragen belasting en premies. In gevallen waarin de terugvordering betrekking heeft op kosten die meer dan twee jaar geleden zijn gemaakt, vindt geen terugvordering plaats.
In bijzondere gevallen kan het college besluiten om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, bijvoorbeeld als de belanghebbende gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan of als hij een substantieel bedrag ineens aflost.
1.9.2. Terugvordering bij gezinsleden
Wanneer bijstand aan een gezin wordt verleend, kunnen de kosten van deze bijstand van alle gezinsleden worden teruggevorderd. Dit geldt ook als de bijstand ten onrechte niet als gezinsbijstand is verstrekt, terwijl dat wel had moeten gebeuren. In dat geval kunnen de kosten van bijstand worden teruggevorderd van de persoon wiens middelen bij de verlening van bijstand hadden moeten worden meegerekend. De betrokken gezinsleden zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.
1.9.3. Verplichtingen bij terugvordering en boetes
De persoon van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd moet desgevraagd de benodigde informatie verstrekken die nodig is voor de terugvordering. Het college kan de terugvordering afdwingen door middel van een dwangbevel en kan de kosten en bestuurlijke boetes verrekenen met de algemene bijstand of andere uitkeringen die de persoon ontvangt. Het college kan ook gebruik maken van de bevoegdheid om dwangbevelen uit te vaardigen en kan bij gebreke van betaling kosten verhogen met bijkomende kosten.
1.9.4. Verrekening door andere instanties
Indien de persoon van wie kosten van bijstand worden teruggevorderd, een uitkering ontvangt van een andere gemeente of instantie, kunnen deze kosten door de betreffende instantie worden verrekend zonder dat daarvoor een aparte machtiging nodig is. Dit geldt ook voor uitkeringen vanuit het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale Verzekeringsbank. Bij verrekening door deze instanties worden de bedragen uit de uitkering betaald aan het college dat de kosten van bijstand terugvordert.
1.9.5. Geen schuldregeling bij opzet of grove schuld
Wanneer een vordering is ontstaan door opzettelijk of door grove schuld niet nakomen van verplichtingen, wordt er geen medewerking verleend aan een schuldregeling die zou kunnen leiden tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering. Dit geldt met name in situaties waar een bestuurlijke boete is opgelegd of aangifte is gedaan voor dergelijke tekortkomingen.
1.10. Verhaal
1.10.1. Kosten van bijstand en terugvordering
Wanneer bijstand is verleend, kan het college de kosten daarvan verhalen onder bepaalde voorwaarden en regels. Dit kan gebeuren wanneer de bijstand onterecht is verstrekt of wanneer verplichtingen niet zijn nagekomen. Het college heeft de mogelijkheid om de kosten terug te vorderen van degene die verantwoordelijk is voor het niet of niet behoorlijk nakomen van onderhoudsplichten. Dit geldt bijvoorbeeld voor personen die hun onderhoudsplicht tegenover hun echtgenoot of minderjarig kind niet vervullen, of na echtscheiding of scheiding van tafel en bed. Ook kan het college kosten verhalen op degenen die hun onderhoudsplicht niet nakomen jegens een meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend.
1.10.2. Beoordeling en indexering van verhaalsbedragen
Bij de beoordeling van het verhaalsrecht wordt rekening gehouden met de maatstaven en omstandigheden die relevant zijn bij het vaststellen van een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding. Het door de rechter vastgestelde verhaalsbedrag wordt jaarlijks automatisch aangepast op basis van een vastgesteld percentage, tenzij een rechterlijke uitspraak anders bepaalt. Als er wijzigingen in omstandigheden zijn die van invloed kunnen zijn op het verhaalsbedrag, kan dit bedrag door de rechter worden aangepast.
1.10.3. Verhaal bij schenkingen en nalatenschappen
Kosten van bijstand kunnen ook worden verhaald op schenkingen die zijn gedaan door de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen. Dit geldt vooral als de schenking van invloed zou zijn geweest op de bijstandsverlening, tenzij de schenker ten tijde van de schenking redelijkerwijs niet kon voorzien dat bijstandsverlening noodzakelijk zou worden. Tevens kan het college kosten verhalen op de nalatenschap van de persoon, vooral als bijstand ten onrechte is verleend of in de vorm van een lening of borgtocht is verstrekt.
1.10.4. Mededeling en verhaal in rechte
Het college moet een besluit tot verhaal mededelen aan de persoon op wie verhaal wordt gezocht. Bij verhaal op een nalatenschap kan de mededeling aan de langstlevende echtgenoot of erfgenamen worden gestuurd. Indien de belanghebbende niet vrijwillig betaalt of niet tijdig overgaat tot betaling, kan het college besluiten om het verhaal in rechte voort te zetten.
1.10.5. Verzoeken & Rechtsmiddelen
Verzoeken met betrekking tot verhaal in rechte of wijzigingen van rechterlijke verhaalsuitspraak moeten worden ingediend bij de rechtbank. De procedures en regels voor indiening en behandeling van deze verzoeken volgen de geldende wetgeving. Het college kan optreden zonder advocaat bij dergelijke procedures.
1.10.6. Toepasselijke bepalingen
Bij het verhaal van kosten van bijstand zijn bepaalde regels en bepalingen van overeenkomstige toepassing, waaronder specifieke regels over beslaglegging en verrekening van kosten. Deze bepalingen zorgen ervoor dat de terugvordering op een gestructureerde en juridische wijze wordt uitgevoerd.